Geschiedenis

De voorouders van de Pembroke gaan terug naar de ‘Spitsen’. Dat zijn honden uit het verre noorden die we herkennen aan een puntige voorsnuit, een vosachtig hoofd, staande en gepunte oren, een hoge staartaanzet en een hoog gedragen staart. Ze zouden door de Vikingen zijn meegenomen op hun reizen en geruild zijn tegen levensmiddelen of per ongeluk ontsnapt en gekruist met de plaatselijke rassen. De Västgötaspets en Schipperke zijn de rassen die als de voornaamste voorouders van de Pembroke worden gezien. De oorsprong van de Pembroke ligt in Pembrokeshire, wat in Wales ligt. Ze werden daar door boeren gebruikt voor het hoeden van schapen, paarden en koeien.
De eerste corgi-achtige honden vinden we al aan het begin van de 12e eeuw. Waarschijnlijk waren ze er zelfs al eerder, rond het begin van de 10e eeuw onder het bewind van Hywel Dda, Koning van Wales. Tot aan 1934 werden de Pembroke en de Cardigan nog gefokt onder hetzelfde ras, de "Welsh Corgi".  Het woord Corgi is een combinatie van de Welsh woorden ‘Cor’ (dwerg) en ‘ci’ (hond). Een andere mogelijkheid is dat het woord Corgi is afgeleid van ‘cur dog’, wat aangaf dat we te maken hadden met een werkhond en niet een gezelschapshond.  Zij werden door elkaar heen gefokt, al gebeurde dit volgens Thelma Gray, kenner van het ras, niet op grote schaal. 

In Pembrokeshire zagen we voornamelijk Pembrokes en in Cardiganshire voornamelijk Cardigans. Voor de arme boeren maakte het rastype niet uit. Hij wilde alleen een sterke werkhond en er werd dan ook voornamelijk geselecteerd op werkeigenschappen. Omdat er weinig geld was om te reizen, gebruikte de boeren vooral honden uit de buurt. Hierdoor waren veel rassen in beginsel eigenlijk meer een type dat je in de hele regio zag, omdat de honden uit de buurt onderling gekruist werden. Vroeger kwamen er ook al langharige corgi's voor. Dat lag volgens mrs. Gray aan het langhaar gen van de Welsh Collie. Tevens kan de Welsh Collie het blue merle gen hebben doorgegeven.

De korte benen van de corgi hebben zo hun voordelen. Ze konden zich gemakkelijker voortbewegen in het ruige en rotsige landschap van Wales. Ook trapte de meeste dieren over de corgi heen.
Rond de 10e eeuw mochten boeren slechts kleine honden houden, geschikt voor het bestrijden van ongedierte. Herders mochten honden houden, maar deze moesten gecoupeerd worden, zodat ze niet in staat waren het wild van de adel te vangen. De staart couperen zorgde voor het wegnemen van de snelheid. Velen probeerde onder de wet uit te komen, maar de boetes waren hoog. Deze wetgeving was op gegeven moment niet meer werkbaar en daarom werd er besloten om belasting te heffen op het houden van honden. Alleen arme boeren die de belasting niet konden betalen, moesten de staart nog couperen.

Volgens een andere auteur, Iris Combe, ging de Corgi terug naar de Noorse rassen die werden gehouden door families die leefden van vis, zeevogels en hun eieren. Ze leefden op arme landbouwgrond en er was in het algemeen ook niet heel veel grond. In Wales werden veel ganzen en eenden gehouden.

Het is bekend dat de Corgi werd gebruikt als heeler en een drijver voor het vee. De Corgi wordt niet voor niets ‘heeler’ genoemd, hij dreef het vee door ze in de hielen te bijten. Toch zien we ook honden die ‘headen’; onwillig vee wordt dan naar het hoofd gesprongen. Ook beschermde hij daarnaast het vee. Op de boerderij trof je namelijk altijd loslopende kippen en andere vogels aan en er was dus altijd een dreigend gevaar van roofdieren. Ook werd de Corgi gebruikt bij het binnenbrengen van ganzen en eenden, zodat ze ’s nachts beschermd waren tegen de roofdieren. Daarnaast was het transport van ganzen tot koeien naar de plaatselijke markt een taak die de Corgi uitvoerde. Meerdere Corgi’s werkten samen om de dieren langs de zijkant van de weg te drijven. Er wordt gezegd dat het redelijk stille werkers waren, te veel geluid zou de dieren afschrikken.

Corgi-achtige honden werden tot ongeveer halverwege de 19e eeuw ook gebruikt als zogenaamde ‘turnspit’ honden. Kortbenige honden met langere lichamen en gekromde voorbenen werden ingezet als werk besparende hulpjes in grotere huishoudens en bijvoorbeeld pubs. De hond werd in een soort rad geplaatst dat aan het spit was verbonden en wanneer de hond het rad in beweging zette, begon het spit te draaien en werd het vlees aan het spit gegaard. Vaak werden deze honden in paren gehouden om het werk te kunnen verdelen. In Engeland kent men nog een gezegde dat waarschijnlijk terugslaat op deze honden: “Every dog has his day”. Zoals u wel verwacht, was men in die tijd niet zo diervriendelijk. Bij honden die niet wilden lopen werden een paar hete kooltjes in het rad gelegd. Om die te ontwijken, moest de hond wel bewegen. Honden die het werk door blessures of verwondingen niet meer aan konden werden afgemaakt of voor een habbekrats verkocht aan mensen die ze meenamen als voetwarmers in de kerk op zondag. Toen de keukens steeds meer gemechaniseerd werden, raakte dit gebruik uit de tijd.

Na de eerste wereldoorlog werden Corgi’s (Cardigan en Pembroke) al geshowd. De ontwikkeling van beide rassen kwam pas echt op gang na de oprichting van de eerste Welsh Corgi Club in 1925. In die tijd bestond de club voor het grootste deel uit leden afkomstig uit Pembrokeshire, met voorkeur voor de Pembroke. In die tijd werd ook de ras standaard opgesteld die het ideaalbeeld van de Pembroke beschreven. Omdat de leden uit Cardiganshire hun type, de Cardigan, prefereerden werd een jaar later, 1926, de Cardigan Welsh Corgi Club opgericht die nog steeds bestaat onder de huidige naam ‘Cardigan Welsh Corgi Association’. Uiteindelijk werd het ras door de Engelse Kennel Club in 1934 als twee aparte rassen erkend en werden ze niet langer door elkaar heen gefokt.
Crawley Crow Coracle of Aimhi, Pembroke Welsh Corgi. c. 1956